“In goede geschiedschrijving moet ook het persoonlijke leven aan bod komen, omdat dat dieper inzicht geeft in beweegredenen en een completer beeld van de persoon schetst.”
Aan het woord is auteur en onderzoeker Judith Schuyf. We zijn inmiddels halverwege de bijeenkomst over seksuele diversiteit en de Tweede Wereldoorlog waarin zij een toespraak houdt over welke bronnen voorhanden zijn om hierover meer te weten te komen en wat je uit deze bronnen kunt halen en wat niet.
De aanleiding voor de bijeenkomst is de feestelijke lancering van IHLIA-materiaal in de collectieportal van Netwerk Oorlogsbronnen (NOB). In de Forumzaal in OBA Oosterdok was er nauwelijks nog een plekje te vinden, wat er volgens Berry Feith, Digitization Officer bij IHLIA, op wijst dat er nog steeds veel belangstelling is voor de Tweede Wereldoorlog. Volgens hem is er met 800 objecten – voornamelijk secundaire bronnen – een eerste aanzet gegeven om de WOII-geschiedenis in de IHLIA-collectie te kunnen onderzoeken. De wens is om dit in de toekomst verder uit te breiden.
Dezelfde boodschap heeft ook Puck Huitsing, programmadirecteur NOB, die ze op meerdere momenten tijdens de bijeenkomst herhaalt: dit is nog maar het begin, er wordt hard gewerkt aan het verder realiseren van het doel van NOB: om de collecties van meer dan 400 organisaties bij elkaar te brengen. Om een netwerk te vormen, want daar zit de kracht.
Willem Arondeus (1894-1943)
Maar wat is er nu al te vinden? En wat kun je ermee?
Net als Judith Schuyf laat Edwin Klijn, programmamanager NOB, zien dat Oorlogsbronnen.nl een rol kan spelen in het schetsen van een completer beeld van een persoon.
Hij gebruikt als voorbeeld Willem Arondeus, een van de verzetshelden achter de aanslag op het Bevolkingsregister in 1943. Wat onderzoek soms zo lastig maakt is dat materiaal over hem verspreid ligt op meerdere plekken, hierdoor kan over het hoofd worden gezien dat er meer dan één verhaal te vertellen valt over iemand. De bedoeling van NOB is om met behulp van de Homosaurus de WOII-thesaurus uit te breiden en de metadata van deze thesaurus te verrijken met lhbti+-termen. Daarnaast werkt NOB aan één landelijke online zoekingang op informatie (primaire en secundaire bronnen) over personen uit de Tweede Wereldoorlog.
Willem Arondeus blijft tot de verbeelding spreken, want hij komt ook voorbij in de toespraak van Theo van der Meer. De onderzoeker gebruikt de verzetsheld als voorbeeld in zijn verhaal over de vraag of “we nu een instrument in handen hebben dat ons in staat stelt serieus onderzoek te doen naar homoseksualiteit in de Tweede Wereldoorlog”. Dit koppelt Van der Meer aan de zijns inziens niet altijd duidelijke keuze van IHLIA om iets wel of niet op te nemen in de huidige selectie in Oorlogsbronnen.nl.
Het gebrek aan bronnen, of het niet goed gebruiken ervan, werkt mythes in de hand of houdt ze in stand. Naast de hardnekkige overlevering dat homoseksuelen in Nederland in de Tweede Wereldoorlog systematisch werden vervolgd, werd aan Van der Meer door het Verzetsmuseum vorig jaar gevraagd nog waarom Willem Arondeus uit de geschiedenis zou zijn weggeschreven. Het bood Van der Meer destijds de kans om deze bewering tegen te spreken. De naam Arondeus en zijn rol in de aanslag komt in geschiedenisboeken en kranten juist wel voor, en daarbij wordt ook regelmatig de homoseksualiteit benoemd.
Onderdeel van deze mythe is het verhaal van de verzetsstrijdster en advocate Lau Mazirel die aan de vooravond van Arondeus’ executie in zijn cel is geweest: “Hij had er toen bij haar op aangedrongen dat ze na de oorlog aan mensen zou vertellen dat homo’s ook dappere mensen waren”. Het gekke is dat Marizel na de oorlog betrokken was bij het COC, maar dat in die bladen tussen 1945 en 1965 Arondeus nooit werd genoemd. Bovendien vertelde Mazirel pas in 1970 in een interview in Vrij Nederland over het voorval met Arondeus.
Van der Meer dacht dat een dergelijke primaire bron wel opgenomen was in de selectielijst van Oorlogsbronnen.nl, maar dat blijkt niet het geval. Ook IHLIA heeft het niet. Aan het eind van de bijeenkomst neemt hij naar eigen zeggen dan ook de vrijheid om deze bron te schenken aan het IHLIA-archief. Een exemplaar van Vrij Nederland van 19 december 1970, voorzien van certificaat van echtheid, overhandigt hij vervolgens aan het hoofd collectie van IHLIA, Wilfred van Buuren.
Foto’s
Terug naar Judith Schuyf die eveneens het belang van primaire bronnen aanstipt. Als historicus en onderzoeker noemt ze in haar presentatie een primaire bron een goede bron: dagboek, brief, justitieel document, verslag van oorlogshandeling en foto “die iets vertelt over de handelingen, het verloop en het beleven van de oorlog – in dit geval de Tweede Wereldoorlog (en haar nasleep)”.
Hoewel het merendeel van de nu nog 800 bronnen dus secundair is, presenteert Wilfred van Buuren ook mooie primaire bronnen, zoals de foto’s van mannen in uniform die zijn verzameld door Gerrit Jan Vos. De laatste was een homoman, docent mode en co-redacteur van boeken over mode. In vergelijking met andere oorlogsfotocollecties, was zijn selectie uniek omdat het om homo-erotisch materiaal gaat.
Desalniettemin maakt Van Buuren de kanttekening dat wat als homo-erotisch wordt ervaren, afhangt van de kijker. Met andere woorden: “Eros is in the eye of the beholder”.
Omdat op de foto’s die zijn gebruikt in Wilfreds presentatie auteursrecht berust, kunnen we niet de PowerPointpresentatie tonen, daarom een verzameling van Gerrit Jan Vos’ foto’s die gebruikt werd bij de uitnodiging van de bijeenkomst
Daarnaast benadrukt hij dat niet alle mannen op de foto’s homo zijn. Daarmee komen we op een ander punt van Schuyf. Waarom zouden we het willen weten of iemand homoseksueel is? En, nog belangrijker, hoe ‘weten’ we dat dan?
Over de eerste vraag is ze duidelijk: zoals al in de inleiding wordt omschreven speelt seksuele voorkeur zeker een rol “zo niet op de voorgrond dan wel op de achtergrond (…) in de levenskeuzes die mensen maakten, hoe zij hun leven inrichtten en welke persoonlijke risico’s zij daarin durfden te lopen”.
Maar de tweede vraag wordt al lastiger. Volgens haar zijn er op het eerste gezicht “niet veel bronnen die een directe link tussen oorlogsbronnen en seksualiteit leggen, in ieder geval in Nederland”. In de primaire bronnen werd het onderwerp seksualiteit nauwelijks benoemd vanwege de angst van de mensen voor ontdekking, en bij de secundaire bronnen kan meespelen dat de onderzoekers hun eigen ideeën en vooroordelen meenemen in de interpretatie van het materiaal.
Ze geeft het voorbeeld van vrouwen in het verzet die een ‘huisgenote’ hadden, of ‘levenspartner’, zoals ze nu worden omschreven. Maar wat betekende dat? “Dames in die periode zagen geen aanleiding om zichzelf of hun relaties te benoemen en herkenden noch erkenden het seksuologische paradigma van de homoseksualiteit als identiteit, zoals die wel langzamerhand door de mannen werd overgenomen.”
Ze besluit haar presentatie met de vraag wat nu het moraal van het verhaal is: “Vertel vooral verhalen over de oorlog, hoe meer hoe liever, verzamel oorlogsbronnen, maar blijf dicht bij je bronnen, en neem niets voor waar aan wat je niet kunt bewijzen.”