Veel werk op het Homodok zelf is niet gedocumenteerd. Vrijwilligers kwamen er om mee te werken aan een ideaal. Bij een documentatiecentrum is het eigenlijke werk best wel saai en dus dreigde een deel van de geschiedenis verloren te gaan. Op deze plek daarom het verhaal van Martien Sleutjes uit de beginperiode.
“Februari 1978. Ik studeerde geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en probeerde me op mijn hoofdvakscriptie te richten. Walter Brohet attendeerde mij op een oproep aan alle homoseksuele en lesbische studenten van de Universiteit van Amsterdam. Geleerden mochten wel iets zeggen over homoseksualiteit, dus waarom konden homoseksuele wetenschappers zichzelf niet onderzoeken?
De vrouwen waren namelijk al voorgegaan met ‘vrouwenstudies’. Terwijl overal homoseksuele subgroepjes als popcorn oppopten, bleven de studenten echter achter. Er was bij wijze van spreken wel een subgroep voor homoseksuele tramconducteurs, maar ze werden bestudeerd door heteroseksuele antropologen.
Miami Nightmare
Ondertussen was de tijd zwanger van verandering. Artikel 248bis – het wetsartikel wat homoseksualiteit veroordeelde – was in 1971 afgeschaft. De jaren daarna tastten homo’s duidelijk de tolerantie van Nederland en de wereld af. Het jarenlang naar binnen gekeerde COC trad langzaam naar buiten en begon intern te radicaliseren. Amerika en de daar sterk groeiende homoscene kwam dichterbij te liggen. Zelfs zo dichtbij dat een anti-homocampagne geleid door Anita Bryant in Florida ook hier tot veel bezorgdheid leidde.
Omdat het ver weg was kon Nederland zich van zijn tolerante kant laten zien: het Concertgebouw, de cultuurtempel van Nederland, werd gebruikt voor een grote anti-Anita happening. De Miami Nightmare was een doorslaand succes, meer nog dan je op het eerste oog vermoedde.
Die avond maakt Nederland ook publiekelijk kennis met de Rooie Flikkers. Links, Nijmeegs en dus radicaal – deze groep probeerde de Nederlandse schijntolerantie bloot te leggen. Hun verschijning – in drag – op de tramhalte voor het Concertgebouw schokte menig bezoeker van de Nightmare. Later werden ze instemmend ontvangen op het alternatieve feest De Miami Nichtenherrie in de studentensoos De Weesper. De niet-gevestigde orde wachtte hier om terug te slaan.
Gay capital of Europe
In de homosubcultuur waren ook grote veranderingen gaande. De leer- en sm-scene groeide als kool, vooral door de instroom van Engelse homovluchtelingen. Amsterdam kreeg echt naam als tolerante stad.
Toch speelde de subcultuur zich af in geblindeerde kroegen en nachtclubs met angstaanjagende portiers. In de meeste Europese steden was dit tot zelfs ver in de jaren negentig gebruikelijk. In dit dorre landschap verschenen in Amsterdam twee etablissementen die de homo letterlijk in de etalage zette: Coffeeshop Downtown en Café April. Ze maakten van een van de meeste lugubere straten van de binnenstad, het centrum van de zelfbenoemde gay capital of Europe.
En dan was er nog Gay Pride. Nee sorry, toen heette het nog Roze Zaterdag en was het iets Nederlands. Pas later is de Nederlandse homobeweging haar eigen geschiedenis vergeten en een schaamteloze kopie geworden van Amerikaanse marsen. Inmiddels is Berlijn opnieuw de gay capital van Europe, wacht alleen de Nederlandse dansmuziek op wisseling van de wacht door Berlijnse dj’s en zwemt de Nederlandse homo en lesbo in een poel van begrip.
In februari 1978 lag dit alles nog ver weg. Een grote collegezaal in de rechtenfaculteit aan de Oude Manhuispoort was overvol. Allerlei ideeën over activiteiten werden ontplooid: per faculteit, per subfaculteit, maar ook dwarsverbanden met andere universiteiten.
Natuurlijk werd besloten in het voorjaar een feest te organiseren. Daar zou dan ook het eerste nummer van ons eigen tijdschrift het levenslicht zien: de eerste editie van Homologie heette dan ook Tijdschrift voor Homologie.
Het Studiecentrum voor Speciële Sexuologie
Intussen was mijn geest op hol geslagen. Mijn hoofdvakscriptie Nieuwste Geschiedenis zou ik definitief wijdden aan de homozaak. Omdat ik op de VU zat werd dat Het veranderende confessionele denken over homoseksualiteit 1900 – 1960. Leuk plan, vurig gesteund door de toenmalige prof Horst Lademacher die echter meer een great inspirator bleek dan een goede begeleider.
Toen hij wegging werd de boedel verdeeld. Ik kwam bij iemand terecht die met zijn onbegrip voor historische onderstromen aantoonde dat homostudies een bittere noodzaak waren.
De scriptie werd een verschrikking: een hoop gebazel, te veel verdedigend. Tot overmaat van ramp werd het ook nog door iemand getypt die ze gemakkelijker het spijkerschrift hadden kunnen leren. Het enige interessante stukje uit deze brij werd jaren later, dankzij de vaardige eindredactionele hand van Sacha Wijmer, een gedegen stuk in Homologie onder de kop Het Studiecentrum voor Speciële Sexuologie.
Tijdschrift voor Homologie
Maar in 1978 kon ik nog alle hulp van de wereld gebruiken. De oprichting van homostudies was een steun in de rug. Naar aanleiding van de bijeenkomst zocht ik contact met Rob Tielman, een socioloog uit Utrecht. Hij was eigenlijk bezig met een historisch-sociologisch proefschrift over de geschiedenis van de Nederlandse homobeweging als sociale beweging. Hij werd mijn externe begeleider van mijn scriptie, ik een van zijn historische meelezers van zijn proefschrift.
Hij zette me vanuit zijn huis in Vianen op diverse sporen. In de kelder lag veel materiaal. Bert Boelaars, een Utrechtse collega van het Humanistisch Verbond, was door Rob aan het werk gezet om het archief van het COC te ordenen. Uit dat archief had ik het oudste materiaal nodig, de door Jaap van Leeuwen met liefde in herinnering gehouden erfenis van Jhr. Schorer.
Omdat ik al lay-outervaring had met het VU-studentenblad Pharetra werd in Vianen het idee geboren dat ik samen met het clubje van onder andere Bert het Tijdschrift voor Homologie moest gaan onderhouden.”