De A in IHLIA staat voor ‘archief’. Als erfgoedcentrum verzamelt IHLIA al jaren archieven, ook al is de opslag van archieven kostbaar.
Door: Martien Sleutjes
In het kader van een tentoonstelling over de Rooie Flikkers en hun erfgoed zoals bijv. homostudies ben ik terechtgekomen in het eerste archief dat de voorloper van IHLIA ooit heeft gekregen. Het heet kortweg het archief ‘Henk Wildschut’ en is maar liefst ruim drie meter.
Met 216 andere archieven wordt het voor IHLIA beheerd door het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. Het IISG heeft de faciliteiten om archieven goed te bewaren en, als daarvoor toestemming is, ter inzage te geven. En zo kun je dan plots in de studiezaal zitten naast iemand die het archief van Henk Sneevliet, de leider van de Leninistische Jeugd Garde en daarmee jarenlang van Nico Engelschman, de oprichter van het COC, bekijkt.
‘Integratie door confrontatie’
Het Archief Wildschut is binnen de IHLIA-archieven een van de grotere archieven en waarschijnlijk bij de persoonlijke archieven de grootste. Wildschut was van plan als andragoloog een proefschrift te schrijven met het verzamelde materiaal als bron. De subsidieaanvraag ketste af en daarmee verdween het plan.
De Amsterdammer Wildschut kwam als 15-jarige in 1968 in contact met de homojongerensociëteit ZOOS (een samentrekkingen van Zo [zijn] en Soos) en via die link met de Amsterdamse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit en vooral de latere opvolger de Amsterdamse Jongeren Aktiegroep Homoseksualiteit (AJAH). ‘Integratie door confrontatie’ was hun slogan.
Beide clubs probeerden vooral in het uitgaansleven homo’s en lesbo’s zichtbaar te maken. Met gelijkgeslachtelijke dansacties in algemene en studentendisco’s confronteerden ze het heteropubliek met homoseksuelen, probeerden discussies los te maken en de dansmarkt voor homoseksuelen uit de ‘subcultuur’ te krijgen.
Dat ging gelukkig meer goed dan fout, maar als het fout ging, dan ging het ook goed fout. In 1969 vielen er harde klappen in Amsterdam bij het Lido, de sociëteit van het Amsterdamse Studentencorps. De corpsballen waren niet gediend van die homo-viezerikken.
Maar de homo’s lieten het er niet bij zitten en dienden klachten in. Met succes, want later in 1969 konden daar geïntegreerde dansfeesten worden gehouden (Proefding, nr 6, juni/juli 1969).
‘Dancing 192’
De AJAH maakt ook een keer een dansuitstapje naar Den Haag in 1971. Omdat Henk in het danscomité zat, is de planning, maar ook de afloop van de actie goed te volgen. In ‘Dancing 192’ ging alles goed totdat homo’s een slow dansnummer aanvroegen. Diverse figuren begonnen te schelden en te meppen, de eigenaar greep conform de afspraak in en dirigeerde het hele zaakje naar buiten.
Omdat de uitsmijters voor de deur onderling ook ruzie kregen, konden een paar potenrammers voor de komst van de politie nog flink wat schade aanrichten. De politie arresteerde een van de driftigste potenrammers. Die had het blijkbaar van geen vreemden, want zijn ouders kwamen later verhaal halen.
Het danspeloton had zich her-verzameld in Laan 28 (sociëteit boven de NVSH?). De verhaalhaalders belden beneden aan met een lieve vrouwenstem, stormden de trap op en trapten de deur in. Er ontstond een handgemeen waarbij de moeder van een van de potenrammers van de trap donderde, maar enkele homo’s toch weer extra klappen kregen.
In het archief zitten een paar lijstjes die bij thuiskomst in Amsterdam waren opgemaakt. De schade: gescheurde truien, kapotte brillen, bebloede overhemden, maar ook: inwendig letsel aan been, kaak ontwricht, tongletsel, scheur in tanden, twee blauwe ogen, hoofdpijn, schaafwonden, haar uit de kop getrokken, hoofd op de grond gegooid en daarna een knietje. Kortom, een niet geheel ongevaarlijke actie en zo goed dus ook weer niet gepland.
Flikkerfront
Na het opheffen van de AJAH in 1971 liepen diverse Amsterdamse studenten verweesd rond in de afdeling COC Amsterdam. In april 1975 ontstond bij een aantal mensen het idee om binnen/buiten het COC Amsterdam een actiegroep op te richten: het Flikkerfront. In Nijmegen waren toen al een paar maanden de Rooie Flikkers actief. Beide groepen kwamen bij elkaar in een actie van de Rooie Flikkers op 3 mei 1975 in Nijmegen. De politie maakte op die dag van de Rooie Flikkers de helden van Nijmegen toen ze ingrepen bij een stukje staattoneel, het onderdeel van de manifestatie waar B&W nou juist geen toestemming voor hadden gegeven.
Het Amsterdamse Flikkerfront ging verder waar de AJAH vier jaar daarvoor was opgehouden. Ze organiseerden opnieuw dansacties, maar ook wel straattoneel. Net zoals vroeger was het allemaal heel erg gepland. En Henk was daarvan de aanvoerder. Een deel van de groep, door Henk een keer de sponti’s genoemd, wilde net als de Nijmeegse Rooie Flikkers veel spontanere acties met bijvoorbeeld confrontatie door in ‘jurkjes’ geklede nichten. In oktober 1976 ontploft de zaak en het Flikkerfront wordt in 1977 in feite opgeheven.
Een paar ideeën die in de schoot van het Flikkerfront leefden, komen in 1978 weer bovendrijven als bij de Universiteit van Amsterdam gepraat gaat worden over Homo- en Lesbische Studies Amsterdam. Wildschut is daar opnieuw actief onder andere met zijn idee voor een promotieonderzoek, maar vooral bij een andere liefhebberij van hem: tijdschriften maken. In dit geval was dat Homologie. Maar na een paar nummers vertrekt hij.
Enquêtes
Het archief Wildschut beslaat tien jaar uit een intensieve periode van de homo- en lesbische beweging: 1968-1978. De ideologie die eerst naast het COC ontstond en het COC veranderde in 1970-71 en later in 1978-79 is er goed te volgen, ook al is het archief niet helemaal volgens de letteren der kunst bewerkt.
Het bevat een groot deel van het werk van de ASWH en AJAH, plus het Flikkerfront en de geboorte van Homo- en Lesbische Studies Amsterdam. Het toont de interactie én samenwerking tussen de verschillende onderdelen van de homobeweging. Zo waren de studentenwerkgroepen ontstaan met medeweten van en door het COC en was het Flikkerfront wel, en als het zo uitkwam, niet onderdeel van het COC Amsterdam.
Het archief bevat tien jaar van de studentengemeenschap en van mensen die hun studie ook voor de homozaak wilden inzetten. Bij de ASWH waren ze helemaal dol op enquêtes rondom de acties. Niet alleen de uitslagen zitten in het archief, maar ook flink wat dozen met de ingevulde formulieren. Een statisticus zou de zaak zo weer opnieuw kunnen invoeren en bekijken of ze destijds objectief zijn bezig geweest.
Het is ook een kijkje in de toenmalige fluïde seksuele wereld en in de relaties die mensen met hun ouders en vrienden onderhielden rondom hun coming out.
Die periode en het archief schreeuwt om meer aandacht.